De Duitse filosoof Gerd B. Achenbach (1947) is de grondlegger van de filosofische praktijk. In 1981 opende hij als eerste filosoof een praktijk waar bezoekers met hem in dialoog konden gaan over levensvragen. In zijn spreekkamer kwamen mensen die een probleem ervoeren in hun leven, bijvoorbeeld op het gebied van werk, persoonlijke relaties of zingeving. Zij hadden zelf al veel over dit probleem nagedacht en er met anderen over gesproken. Iedereen komt in zijn leven wel in een situatie terecht waarin deze zelfreflectie – Achenbach noemt dit een tweede denken – noodzakelijk wordt. Maar soms komt het voor dat iemand niet door zelf nadenken tot een oplossing komt. De bezoeker in een filosofische praktijk benoemt deze ervaring vaak door te zeggen dat hij of zij ‘niet verder komt’ of ‘vastloopt’ in het denken over het probleem. Deze ervaring van een vastgelopen denken vormt vaak de aanleiding voor een bezoek aan de filosofische praktijk.
De praktisch filosoof stelt zichzelf ten doel om het denken van de bezoeker weer in beweging te brengen. Hij laat zich in met het denken van de bezoeker en denkt mee over het probleem. Allereerst luistert hij naar datgene wat de bezoeker in de spreekkamer ter sprake brengt. Vervolgens probeert hij in gesprek met de bezoeker de knoop te ontwarren door het probleem van meerdere kanten te bekijken, de gedachten van de bezoeker te ordenen en opmerkzaam te maken op nieuwe gezichtspunten. Een reeks gesprekken in de filosofische praktijk kan daarom wel vergeleken worden met een wandeling die de bezoeker en de praktisch filosoof met elkaar maken. Vaak komt de bezoeker tijdens het gesprek of in de loop van de gesprekken tot nieuwe inzichten. Deze nieuwe gezichtspunten maken het vervolgens mogelijk dat de bezoeker concrete beslissingen neemt met betrekking tot het probleem. Het denkwerk dat in de praktijk wordt verricht draagt op deze manier bij aan een verandering in de levenssituatie van de bezoeker.
De praktisch filosoof spreekt met de bezoeker als een individu en ziet hem of haar niet als een ‘geval’ binnen een algemene wetenschappelijke theorie. Als je bijvoorbeeld naar de huisarts gaat, verwacht je dat de arts je op grond van zijn geneeskundige kennis kan vertellen wat er met je scheelt en wat je daaraan moet doen (‘Dit is een typisch geval van de griep, u moet rust houden’). De praktisch filosoof heeft echter geen specialistische kennis waarmee hij de bezoeker het antwoord op zijn of haar vragen zou kunnen geven. De taak van de praktisch filosoof is niet om te vertellen wat het probleem van de ander is en een oplossing te bieden, maar om zich in te laten met het denken van de bezoeker en te helpen de blokkades op te heffen die het verder denken in de weg zitten. In de woorden van Achenbach: ‘Filosofisch denken weet geen raad, maar soms wel hoe het verder moet.’
Hiermee hangt de vaak gehoorde vraag samen wat het verschil is tussen een praktisch filosoof en een psycholoog. Net zoals de arts is een psycholoog een specialist, die is opgeleid om vanuit een algemeen theoretisch kader naar menselijk gedrag te kijken. De praktisch filosoof daarentegen is paradoxaal gezegd een specialist in het algemene: tijdens zijn opleiding in de praktische filosofie heeft hij geleerd om goed te luisteren naar wat zijn bezoeker zegt of slechts met zoveel woorden aanduidt. Ook heeft hij geleerd om de tegenspraken en aannames op te merken die wellicht aanwezig zijn in het verhaal dat de bezoeker vertelt. Hij heeft geleerd naar rafeltjes in dit verhaal te vragen en dóór te vragen, om twijfels en onzekerheden ter sprake te brengen en om de ander aan te moedigen om datzelfde te doen vanuit een wijsgerig verlangen om te weten. Bij dit alles vertrouwt hij op een algemene kennis van de westerse filosofie, zoals bijvoorbeeld de uitspraak van Socrates dat het niet onderzochte leven de moeite van het leven niet waard is.
Wanneer een bezoeker de spreekkamer van een arts of een psycholoog binnenkomt, is er sprake van een duidelijke maatstaf, die we zouden kunnen omschrijven als lichamelijke of geestelijke gezondheid. Wat het begrip gezondheid precies inhoudt en op welke manieren zij verstoord kan raken, wordt bepaald door de stand van de wetenschappelijke kennis in de geneeskunde of psychologie en ook door de algemeen heersende opvattingen in een samenleving. Zowel de arts als de psycholoog kijkt dus naar de bezoeker in het licht van een theoretisch kader, dat hen in staat stelt om het probleem van de bezoeker te zien als een ‘geval van’ een algemene regel en vervolgens een oplossing te bieden. Een dergelijk theoretisch kader is geen gebrek, maar een noodzakelijke voorwaarde om het menselijk lichaam of menselijk gedrag te begrijpen.
De praktisch filosoof gaat echter in gesprek met de bezoeker als de unieke enkeling die hij of zij is. Kenmerkend voor de filosofische praktijk is dit vrije gesprek tussen twee mensen, niet de theoretische blik die de bezoeker ziet als een geval van een meer algemene regel. Om deze reden is er in het gesprek ook geen sprake van een algemene maatstaf waar de bezoeker aan zou moeten voldoen, zelfs niet die van de gezondheid. Eerder nog dan gezondheid of maatschappelijk functioneren is het doel van een filosofisch gesprek dat de bezoeker zelf gaat nadenken, dat wil zeggen dat hij of zij vragen gaat stellen uit een filosofisch verlangen om meer te weten over de eigen levenssituatie. Tot welke beslissingen deze toegenomen zelfkennis zal leiden is vervolgens een open vraag. De bezoeker komt in het gesprek als enkeling tegenover zichzelf te staan met de vraag of hij of zij leeft naar de eigen maatstaven, die ieder mens slechts zichzelf kan opleggen. De praktisch filosoof speelt daarin een begeleidende rol, zoals Socrates die op oude schilderijen de ander een spiegel voorhoudt.