Wij voeren naar het land der Gadarenen.
De Leraar was niet uitgestapt of daar
kwam aangerend een man: loshangend haar
en wonend tussen rotsgraven en stenen.
‘Mijn naam is Legioen, wij zijn met velen.’
Hij sprak met lege stem het vreemde woord,
dat hem niet, maar zijn meesters toebehoort:
‘Wil ons toch niet de afgrond in bevelen.’
Hij stond hun toe de zwijnen in te varen.
De kudde stortte zich daarop in ‘t meer,
maar hij zat aan de voeten van de Heer.
Hij was gekleed en had zijn geest hervonden
en werd met deze boodschap heengezonden:
‘Zijn woord zal u in alle kwaad bewaren.’