Ik wandel soms door de oude straat,
waar langs de huizen populieren staan,
en zie dan als de avond vallen gaat
op tegels boven het portiek de zwaan.
Hij troont op de golven als een koning,
en heeft de witte, slanke hals geheven.
Het laatste zonlicht valt op de woning,
de wind komt door de bladeren gedreven.
Nadat dan gevallen is de nacht
hóór ik nog zijn zang door het duister,
houdend over Phaëthon de wacht.
Een geluid van vleugelslagen ruist er:
verheven tot een nieuwe zonnepracht
staat hij in de sterren met hun luister.