Sappho, Verlangen

 

Aan de goden lijkt mij die man gelijk wel

die daar tegenover je zit en luistert,

nu je met hem praat en je hoofd naar hem neigt

met zoete woorden

 

en je lieve lach, die verlangen opwekt

in mijn hart, dat wild in mijn borst tekeergaat.

Want als ik je eventjes aankijk blijft geen

stem in mij over,

 

maar mijn tong verlamt en een vloeibaar vuur stroomt

onderhuids en plotseling door mijn lichaam,

niets kan ik meer zien, met een gonzend geluid

suizen mijn oren.

 

Klam ben ik van zweet en een trilling gaat door

heel mijn lijf, nog bleker dan gras op weide

ben ik, nog een ogenblik rest mij voordat

ik lijk te sterven.